U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 5 september 2013 heeft Het college een verzoek van de maatschap om nadeelcompensatie afgewezen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201507551/1/A2.

Datum uitspraak: 4 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] wonend te Dijken, gemeente Súdwest-Fryslân (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), als rechtsopvolgers van [de maatschap], waarvan de vennoten waren [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: de maatschap),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2015 in zaak nr. 14/4652 in het geding tussen:

de maatschap

en

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2013 heeft Het college een verzoek van de maatschap om nadeelcompensatie afgewezen.

Bij besluit van 12 september 2014 heeft het college het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 augustus 2015 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2016, waar [appellant B], bijgestaan door mr. ing . W.T. van der Leij, en het college, vertegenwoordigd door H.G.J. Woltjer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. [appellant] exploiteert een melkveebedrijf te Dijken en is pachter van drie aan de Jeltsesleat (hierna: Jeltsesloot) grenzende percelen grasland, kadastraal bekend gemeente Woudsend, sectie C, nrs. 793, 901, 1173 (hierna: de percelen), die hij gebruikt als weideplaats voor vee, hooiland en mestplaatsingsruimte. Het bedrijf beschikt over ongeveer veertig hectare grond, waarvan dertig hectare wordt gepacht. De percelen hebben gezamenlijk een oppervlakte van ruim tien hectare. [appellant] bereikt deze percelen door De Kûfurd (hierna: het Koevordermeer), het Prinses Margrietkanaal en de Jeltsesloot over te steken met een door een sleepboot getrokken praam. Bij brief van 27 mei 2013 heeft [appellant] het college verzocht om nadeelcompensatie. Hij stelt schade te lijden als gevolg van de uitvoering van het op 23 juni 2011 door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân vastgestelde bestemmingsplan "Reidskar 5 te Hommerts" (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan heeft de door de provincie Fryslân gewenste verruiming van de noordwestelijke bocht in de vaarweg van de Jeltesloot/Prinses Margrietkanaal nabij Hommerts, planologische mogelijk gemaakt. Volgens [appellant] is het oversteken van de Jeltsesloot en het Prinses Margrietkanaal en het afmeren aan de oevers van de Jeltsesloot door de uitvoering van het bestemmingsplan voor hem onmogelijk geworden, terwijl hij de percelen alleen over water kan bereiken. Vervoer naar de percelen over de weg is uit bedrijfseconomisch oogpunt geen alternatief, aldus [appellant]. Volgens het verzoek begroot [appellant] de gestelde schade op een bedrag van € 203.886,40.

Besluiten van het college

2. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de gemeente de aanpassing van de vaarweg alleen planologisch mogelijk heeft gemaakt door de vaststelling van het bestemmingsplan, maar daarmee verder geen bemoeienis heeft gehad. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat schade ten gevolge van het bestemmingsplan alleen op de voet van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor vergoeding in aanmerking kan komen. Volgens het college dient [appellant] zich voor schade geleden anders dan door de vaststelling van het bestemmingsplan te vervoegen bij de Provinsje Frieslân, zijnde het orgaan dat de overige besluiten heeft genomen en de feitelijke werkzaamheden heeft laten uitvoeren. Het college heeft het verzoek op grond van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan het college van gedeputeerde staten van Fryslân, aldus het besluit van 5 september 2013.

Het college heeft aan het besluit van 12 september 2014 een advies van de gemeentelijke commissie bezwaarschriften van 21 augustus 2014 ten grondslag gelegd. In dat advies is vermeld dat een eerder door [appellant] ingediend verzoek om planschade is afgewezen. Daarin is verder vermeld dat, anders dan [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd, de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten geen grondslag biedt om compensatie toe te kennen, omdat het gedeelte van die wet dat betrekking heeft op nadeelcompensatie bij rechtmatige besluiten, zoals de vaststelling van het bestemmingsplan, nog niet in werking is getreden. Desgevraagd heeft [appellant] de commissie op 11 juni 2014 nader geïnformeerd over volgens hem andere van toepassing zijnde besluiten en handelingen. Volgens het advies vallen deze besluiten en handelingen onder de verantwoordelijkheid van de provincie. Volgens de commissie heeft het college het verzoek om nadeelcompensatie op goede gronden afgewezen en dat verzoek doorgestuurd naar de provincie.

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Het college heeft, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, zijn verzoek om nadeelcompensatie niet buiten behandeling gesteld, maar dat verzoek afgewezen. [appellant] heeft tegen de afwijzing op inhoudelijke gronden bezwaar gemaakt en gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheden om het bezwaar toe te lichten. Hoewel het college niet verplicht was het verzoek door te sturen, aangezien het verzoek aan het college was gericht, mocht het college het verzoek wel doorsturen naar de provincie. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het bestemmingsplan op verzoek van de provincie is vastgesteld en dat de bochtverruiming in opdracht van de provincie is uitgevoerd. Volgens de rechtbank bestond voor het college geen aanleiding om na te gaan of [appellant] in aanmerking kwam voor schadevergoeding op basis van het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten, nu volgens [appellant] de gestelde schade het gevolg is van de uitvoering van het bestemmingsplan, dat een schadeoorzaak is als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro en een eerder verzoek van [appellant] om planschadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft verder overwogen dat [appellant] voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaar op de hoorzitting van de bezwaarcommissie op 29 oktober 2013 toe te lichten, dat uit het besluit van 12 september 2014 volgt dat het college zich heeft vergewist van de zorgvuldigheid van het door de bezwaarcommissie verrichte onderzoek en dat niet is gebleken dat de bezwaarcommissie of het college bevooroordeeld of vooringenomen hebben gehandeld.

Behandeling van het hoger beroep

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zelf een besluit op zijn aanvraag om nadeelcompensatie had moeten nemen en dat het college geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Hij voert aan dat een dergelijk besluit een andere belangenafweging vergt dan een besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in planschade. Het college en de rechtbank hebben volgens [appellant] ten onrechte verwezen naar de procedure over zijn eerdere aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. [appellant] voert daarbij aan dat het college in een brief aan de Afdeling van 1 augustus 2014 onderscheid heeft gemaakt tussen ‘binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan’ en ‘buiten de werkingssfeer van het bestemmingsplan’ en daarmee onderscheid heeft gemaakt tussen planschade en nadeelcompensatie.

4.1. De maatschap heeft het college bij aanvraag van 26 januari 2012 gevraagd om een tegemoetkoming in planschade, die zij stelde te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan. Het college heeft deze aanvraag bij besluit 15 januari 2013 afgewezen en deze afwijzing is in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 in zaak nr. 201404654/1/A2. Volgens deze uitspraak heeft [appellant] aan zijn aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ten grondslag gelegd "dat de verruiming van de bocht in de vaarweg ertoe leidt dat sneller wordt gevaren, waardoor meer golfslag optreedt. Volgens de maatschap is de overtocht met de praam, een relatief traag vaartuig, daardoor niet meer veilig en wordt het aanleggen aan de oever en het laden en lossen van vee, waarvoor het vaartuig stil moet liggen, daardoor bemoeilijkt, zodat de door haar voorgestane exploitatie van de percelen niet langer mogelijk is en zij schade lijdt in de vorm van inkomensderving. Zij verzoekt het college daarom om een tegemoetkoming in deze schade van € 203.866,40."

Hoewel [appellant] in zijn brief van 27 mei 2013 heeft gesteld te vragen om nadeelcompensatie ten gevolge van de uitvoering van het bestemmingsplan, komt deze brief neer op een verzoek om schadevergoeding ten gevolge van de realisering van het bestemmingsplan. Aan de aanvraag van 27 mei 2013 heeft [appellant] immers dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan zijn aanvraag van 26 januari 2012 om een tegemoetkoming in planschade. In beide aanvragen heeft hij zijn schade op hetzelfde bedrag begroot. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de aanvraag van [appellant] van 27 mei 2013 een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening inhoudt. Nu op een eerdere aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade reeds onherroepelijk was beslist, mocht het college de aanvraag van 27 mei 2013 in zoverre zonder nader onderzoek afwijzen.

Het college heeft zich in het besluit van 5 december 2013 verder op het standpunt gesteld dat zijn bemoeienis met de bochtverlegging zich heeft beperkt tot de vaststelling van het bestemmingplan en dat [appellant] zich voor schade anders dan ten gevolge van het bestemmingsplan diende te wenden tot het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân. In het advies van de bezwaarcommissie is voorts onweersproken vermeld dat de andere besluiten en handelingen die [appellant] in dit verband bij de commissie heeft genoemd onder verantwoordelijkheid van het college van gedeputeerde staten vallen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is het bestemmingsplan op verzoek van het college van gedeputeerde staten vastgesteld en heeft dit college voor de realisering van de bochtverlegging zorggedragen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college onder deze omstandigheden kon volstaan met het doorsturen van de aanvraag naar het college van gedeputeerde staten van Fryslân.

De brief van het college aan de Afdeling van 1 augustus 2014 kan niet tot een ander oordeel leiden. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college in die brief slechts vermeld dat de percelen van [appellant] niet in het plangebied van het bestemmingsplan liggen en dat daarom de voorschriften van dat plan op die percelen niet van toepassing zijn.

Het betoog faalt.

5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen aansluiting heeft gezocht bij de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten faalt evenzeer, omdat het gedeelte van die wet dat betrekking heeft op nadeelcompensatie bij rechtmatige besluiten nog niet in werking is getreden. [appellant] heeft voorts niet aangevoerd dat de door hem gestelde schade het gevolg is van een onrechtmatig besluit.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Borman w.g. Oranje

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016

507.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature