Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij beslissing van 26 mei 2015 heeft het college gereageerd op het verzoek om informatie van [appellant].

Uitspraak



201606492/1/A3.

Datum uitspraak: 10 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2016 in zaak nr. 15/8110 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.

Procesverloop

Bij beslissing van 26 mei 2015 heeft het college gereageerd op het verzoek om informatie van [appellant].

Bij besluit van 3 november 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 november 2015 vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij brief van 5 december 2016 heeft [appellant] de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb .

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Bax, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. R.J. Wesel, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Bij brief van 25 april 2015 heeft [appellant] het college met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) het volgende (letterlijke weergave) verzocht: "Graag ontvangen wij op grond van artikel 3 Wob, de naam van het taxatiesysteem dat u hanteert om op grond van de vergelijksmethode u de WOZ-waarde van woningen in het kader van de Wet Woz, op grond van artikel 3 Wob , vaststelt, aan ons toe te zenden. Wat zijn voorts de jaarlijkse kosten van dat systeem? Om bomen te sparen vinden wij het ook goed de desbetreffende documenten digitaal te ontvangen."

    Het college heeft bij zijn beslissing van 26 mei 2015 de naam van het taxatiesysteem verstrekt, te weten: "Tax 5 van GouwIT", maar heeft de jaarlijkse kosten van het systeem, onder verwijzing naar artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob , niet verstrekt. Bij het besluit op het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar, heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.

De aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft, na vernietiging van het besluit op bezwaar, het bezwaar van [appellant] zelf voorziend niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van [appellant] van 25 april 2015 niet als verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob kan worden aangemerkt, omdat daarin slechts om feitelijke informatie is verzocht en niet tevens om openbaarmaking van documenten. De omstandigheid dat de gevraagde informatie in documenten kan zijn vervat of het feit dat het college ter motivering van de gedeeltelijke afwijzing naar de Wob heeft verwezen, maakt dat niet anders, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

4.    [appellant] kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen.  Hij bestrijdt dat zijn verzoek geen Wob-verzoek was. In dit verband voert hij aan dat hij onder verwijzing naar artikel 3 van de Wob om documenten heeft gevraagd en dat hij daarbij heeft aangegeven ten aanzien waarvan hij precies informatie wenste te ontvangen.

4.1.    Artikel 3 van de Wob luidt:

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.

4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.

5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

    Artikel 7, eerste lid, luidt: Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:

a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,

b. kennisneming van de inhoud toe te staan,

c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of

d. inlichtingen daaruit te verschaffen.

4.2.    Zoals [appellant] terecht aanvoert, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wob dat de informatievrager niet om specifieke documenten behoeft te vragen. Centraal staat namelijk de vraag naar informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. De overheid is gehouden de documenten waarin de informatie is neergelegd te verzamelen en deze na toetsing aan de Wob voor zover mogelijk openbaar te maken (Kamerstukken II 1987/88, 19 859, nr. 6, blz. 13). Het vorenstaande neemt echter niet weg dat een gewoon verzoek om informatie, bijvoorbeeld in de vorm van feitelijke vragen, niet als een verzoek op grond van de Wob wordt gekwalificeerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2857). De kwalificatie van het verzoek als Wob-verzoek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

    De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van [appellant] van 25 april 2015 dient te worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob . Het verzoek van [appellant] betreffende het taxatiesysteem voor de vaststelling van de WOZ-waarde van woningen, waarbij tevens wordt gevraagd om toezending van documenten, is naar het oordeel van de Afdeling niet slechts aan te merken als een verzoek om feitelijke informatie. Nu [appellant] heeft verzocht om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid was sprake van een Wob-verzoek. Dat hij ten aanzien van de gevraagde gegevens niet om openbaarmaking voor een ieder heeft gevraagd, is niet van doorslaggevend belang. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de reactie van het college van 26 mei 2015 geen besluit was en heeft daarom eveneens ten onrechte het bezwaar van [appellant] zelf voorziend niet-ontvankelijk verklaard.

    Het betoog slaagt.

Het besluit van 3 november 2015

5.    [appellant] voert aan dat het college met het nemen van een besluit op zijn bezwaar niet aan zijn verplichting heeft voldaan om tot een volledige heroverweging te komen. Uit het besluit op bezwaar volgt dat het college zijn verzoek letterlijk heeft opgevat, terwijl volgens hem in de bezwaarfase genoegzaam is gebleken dat zijn verzoek om informatie breder is dan het college in eerste instantie dacht. Ten onrechte heeft het college met zijn letterlijke lezing van het Wob-verzoek het beroep van [appellant] als Woz-jurist van belang geacht. [appellant] stelt dat het aan het college is om naar aanleiding van het verzoek te beoordelen welke kosten ten aanzien van het taxatiesysteem gemaakt worden en welke documenten daarover bij hem aanwezig zijn. Het college heeft ten onrechte enkel beoordeeld of het de informatie ten aanzien van de kosten van de werkzaamheden van GouwIT kon verstrekken. Reeds vanwege deze onjuiste duiding van het Wob-verzoek mocht het college de absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet aan de weigering ten grondslag leggen. Daarnaast betwijfelt [appellant] of het college daadwerkelijk inzage heeft gehad in de gegevens die GouwIT betreffen, zodat onvoldoende is gemotiveerd dat het daadwerkelijk om bedrijfsgegevens gaat. [appellant] betwist voorts dat aan het vereiste van de vertrouwelijkheid, zoals bedoeld in voormeld artikellid, is voldaan.

5.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het van een redelijke interpretatie van de zinsnede ‘jaarlijkse kosten van het systeem’ is uitgegaan en het verzoek niet anders hoefde op te vatten. Uitgaande van de expertise als Woz-jurist meent het college dat van [appellant] mag worden verwacht dat hij aangeeft waarop hij doelt met de desbetreffende zinsnede in zijn Wob-verzoek. Uitgaande van de letterlijke interpretatie van het verzoek heeft het college besloten dat de informatie betreffende de jaarlijkse kosten van het systeem niet behoefde te worden verstrekt gelet op de absolute weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob . Het college beschikt weliswaar over informatie die inzicht geeft in de kosten waartegen GouwIT de werkzaamheden kan uitvoeren, maar contractueel is bepaald dat deze informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Volgens het college dienen de gegevens als bedrijfsgegevens te worden aangemerkt. Openbaarmaking van deze infomatie zou de concurrentieposititie van GouwIT nadelig kunnen beïnvloeden, zo voert het college aan.

5.2.    Artikel 10, eerste lid, van de Wob , luidt: Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

a. […]

b. […]

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

d. […].

5.3.    Zoals uit het advies van de bezwaarschriftencommissie van 12 oktober 2015 volgt, heeft [appellant] bij de hoorzitting aangevoerd dat de zinsnede ‘jaarlijkse kosten van het systeem’ niet letterlijk moet worden uitgelegd, maar dat daaronder "van alles" begrepen kan zijn, zoals de opleidingskosten voor personeel. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor het standpunt van het college dat uit de voormelde zinsnede in het verzoek niet zonder meer volgt dat [appellant] kennelijk heeft bedoeld ook gegevens over de uitvoering van het systeem te verkrijgen, bestaat aanleiding voor het oordeel dat het college in de bezwaarfase had kunnen begrijpen dat [appellant] zijn verzoek nader wenste te concretiseren. Dat [appellant] zich beroepsmatig met de Woz bezig houdt en daarom van hem zou mogen worden verwacht dat hij precies aangeeft waarop zijn verzoek doelt, wat daarvan ook zij, doet er niet aan af dat op het college ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Wob de plicht rust om [appellant] zijn verzoek nader te laten preciseren. Het had derhalve op de weg van het college gelegen om bij het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift rekening te houden met de in bezwaar gegeven nadere concretisering en bij eventuele onduidelijkheden daarover nadere opheldering te vragen.

    Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de gemeente Middelburg voor een aantal gemeenten, waaronder Schouwen-Duiveland, de taxaties verricht van onroerend goed en de aanslagen oplegt in verband met de onroerende zaakbelasting. De gemeente Middelburg wordt voor de dienstverlening betaald, maar daaronder vallen ook andere kosten, zoals voor het kantoorpand en het personeel, zodat het college geen inzicht heeft in de specifieke kosten van het systeem voor de gemeente Schouwen-Duiveland. In het verweerschrift staat dat geen documenten voorhanden zijn waarin aanvullende servicekosten voor het systeem of opleidingskosten voor personeel uitdrukkelijk zijn benoemd. Ter zitting heeft het college evenwel opgemerkt dat er een dienstverleningsovereenkomst bestaat, waarin de kosten per medewerker en de kosten van overhead zouden zijn opgenomen. Onduidelijk is gebleven of het college deze dienstverleningsovereenkomst bij zijn besluit op het bezwaar heeft betrokken. In dit verband is van belang dat het college ter zitting enerzijds heeft gesteld dat de desbetreffende kosten van samenwerking niet zijn opgesplitst, maar anderzijds dat het daarnaar niet specifiek onderzoek heeft verricht.

    Het betoog slaagt.

5.4.    Over de vraag of het college het verstrekken van informatie ten aanzien van de kosten waartegen het bedrijf GouwIT de werkzaamheden kan uitvoeren achterwege mocht laten, wordt als volgt overwogen. Het college heeft aan de Afdeling een offerte van het bedrijf aan de gemeente Middelburg overgelegd en heeft ten aanzien daarvan om beperkte kennisneming door de Afdeling verzocht. Allereerst is het de Afdeling niet uit schriftelijke stukken duidelijk geworden dat GouwIT de offerte vertrouwelijk aan de gemeente Middelburg heeft overgelegd. Daarnaast heeft het college ter zitting gesteld dat het stuk mogelijk toch gedeeltelijk vrijgegeven had kunnen worden, onder weglakking van de bedragen en eventuele privacygevoelige gegevens in de offerte. Gelet op deze toelichting ter zitting is niet begrijpelijk waarom het college heeft gemeend de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob aan het besluit van 3 november 2015 ten grondslag te mogen leggen, voor zover het gehele document is geweigerd. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering.

    Ook dit betoog slaagt.

Opdracht

6.    De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beslechting van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de in 5.3 en 5. 4 vermelde gebreken in het besluit van 3 november 2015 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

7.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 5.3 en 5.4 de daar omschreven gebreken te herstellen en [appellant] en de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Konings

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017

612.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature